De sterren van die nacht weerkaatsten op je irissen in de koelte van
de palliatieve dag, de maan hulde je in een grijs-zilveren schaduw
om mij in je ogen te laten lezen als een boek waarin ik telkens weer
de woorden ‘voor altijd’ zag verschijnen in de omkadering van je ademhaling
die zachtjes je borsten bewogen in een degustatie die zich zachtjes als
een zwarte panter neervlijde op het satijnen donsdeken van mijn ziel.
Elke vezel in mijn lichaam wou je naam uitspreken maar je plaatste je wijsvinger
in een kruis over je knalrode lippen, het gebodsteken die me alleen maar
verwarde als de kreet van de vleermuis die wanhopig rond de kerktoren zocht
naar een veilige haard, er was geen taal genoeg om te beschrijven hoe je tot
me keek in de zwoelte van de nacht gedragen door rillingen die van mijn
brein en je de huiskamers van mijn hart over hoop haalde in hypnotische
verwachtingen, jij was er en plots had tijd geen vat meer op mijn dagen.
De geluiden van de nacht geleden van je goddelijk lichaam af als een vertraagde
fontein die Botticelli instructies volgde in de creatie van het scheppende moment.
Je handen raakten mijn wang aan en ik had voor het eerst het geloof gevonden
in de sublimatie van je huid honger die zich onbeschaamd en ongeremd voedde
van de kosmische druk op onze zintuigen en de rust die over ons heen leek te vallen
om een te worden met onze afgetekende schaduwen in de middeleeuwse stad.
Geboren in het kookpunt van de nacht zouden onze zielen nooit meer alleen zijn.
Afbeelding van en met toestemming van Valentine.