Seoul beefde in de aantrekkingskracht van je schoudertatoeage,
met katana-ogen veroverde je de ruimte in een ongenaakbare
veldtocht van onderdrukte smachten en boekdelen stiltes.
Het woord op je ranke schouder was de gesmoorde kreet van
een sirene die niet meer durfde dromen van zwoele oceanen.
Het parfum van je huid was je heraldisch schild die je omhelsde
als de kimono van de ontgoocheling, in je blik lag een mélange
van gekruide verzuchtingen in de ruimte van licht en geluid,
de welving van je lichaam was de dodelijke souplesse die
mijn geest nooit meer zou verlaten als een dure eed over
afstand, tijd en logica, het afrodisiacum van de beschadigden.
Je stem was de nevel die vanaf dan zou heersen in mijn leven,
de kreet van de jeugd, de vreemde woorden van de eeuwigheid,
je tatoeage was de waarschuwing, het kamikaze verhaal
dat desondanks alles in vraag durfde stellen in de oosterse
roes van de alcohol en de muzieknoten die je lichaam
bespeelde als een glazuren pop en mijn hart in extase
bracht totdat we elkaar zouden weerzien over de levensgrens heen.