Ze wandelde de troonzaal binnen met een aristocratische souplesse
en een air die de blikken der aanwezigen deed verstenen door tranen
zout te bevriezen op hun netvliezen en de zuurstof te oxideren in
de kamer, heel eventjes maar liet ze haar blik vallen op deze van haar
vader als een subliem duel tussen gekruiste degens in de heraldiek
van een familie welke werd geschreven door zweet, tranen en bloed.
Ze stal als een behendige engel vermomd als duivel de aandacht
van haar vader die de pijn en de trots in zijn aderen voelde koken
In een troonrede van gelijkgestemde ego’s en op het slagveld
gekneusde zielen, vandaag vorst morgen kluizenaar in zijn eigen
verleden, terwijl zij prinses was voor een ongewilde satijnen troon.
Ze was de behoedster van de jeugd gewikkeld in een zilverpapier verpakking
van traditie en verhalen die ouder waren dan de ijs wekkende nacht.
In de gotische zwaarte van kandelarenlicht die haar schoonheid eer
aandeed was zij de uitdaging van de toekomst en hij het verlengstuk
van zijn scepter, beladen met een te zware kroon en een wijsheid die
het einde van het rijk zou inluiden als de ultieme lotsbestemming.
In het absurde van het protocol, zou zij van hem heengaan, het
begin van het einde, de lach van de koning werd onzichtbaar in
het colloque singulier, zat er een dodelijk traan van de Koning.
Foto: Pixabay – rechtenvrij.