Telkens de zon schijnt op een regengordijn kan ik je heel eventjes
zien in de nevel die een verpakkingszegen is wanneer ik in de
ovalen gouden spiegel schrik van het de weerkaatsing, de groeven
in mijn gezicht zijn de loopgraven van mijn heilige oorlog geweest.
Mijn irissen hebben glans verloren, zoals oxidatie de zilverkleur
camoufleert onder de noemer tijd en comateuze vergetelheid,
mijn ogen die je streelden met gedachten zijn nu gebarsten
koepels die de wereld niet meer durven bevatten, dof en moe.
De dag toen jij je vleugels kreeg is mijn ziel met je meegegaan,
in de hallucinatie van mijn verlies heb ik gezien hoe je de eerste
donzen vleugels kreeg, witter dan de sneeuw op de Kilimanjaro,
puur als de traan van een pasgeborene en mooi als de Griekse
beelden in de kronieken van de eeuwen en de visies van de profeten.
Als sterveling voelde ik je engelenhand op mijn schouder en op
de eenzaamste bedevaart was je er, maar ook weer niet helemaal.
Als tribuut voor je persoon probeerde ik de ambassadeur van je ziel
te zijn en langzaam aan vergat ik mijn verhaal levensvatbaarheid
te geven, omdat de educatie van mensen in de liefde telkens weer
wordt gesmoord in de ontgoocheling van de menselijke dwaasheid.
Wist ik veel dat engelen ook konden sterven en ik je enkel ook over
de nevelgrens heen uit de verte heel eventjes kort kon terugzien.
Mijn vleugels waren in beide werelden de handboeien van mijn ziel,
ook in de eeuwigheid van de liefde, kan men mijmerend sterven.
Engel op pensioen, engel op overschot, geen spijt enkel maar verlies.
AI – afbeelding: Thalmaray.