Er was een tijd dat op middernacht de straatlantaren tegen me fluisterden
toen je nog naast me liep en de wereld aan onze voeten lag, de nacht
mijn oude vriend is nu vochtig en kil, zoals een traan die af en toe ontsnapt
aan mijn aandacht en mijn ooghoek, de dappere bange voortvluchtige
in de kennis dat er geen uitweg is en geen toekomst, het zout in de tranen
kan niet worden weggewassen door de striemende regen, gevangen in pijn
voor altijd, bij iedere voetstap die weerklinkt in de macht der duisternis.
Er was een tijd dat je naar me opkeek zoals de eerste mensen de zon
adoreerden in de sterkste momenten van de dagen, nu ben je ergens
ver weg, uit mijn zicht, maar je herinnering maakt nog heibel in al mijn
hartkamers, als een kloon die ik niet kan aanraken maar wel nog tegen
praten in een monoloog, want antwoorden doe je al lang niet meer.
In de schaduwen komt het besef dat we nu twee mensen zijn die in
verschillende snelheden leven, zandloper mensen die elkaar missen.
Er was een tijd dat ik je kon beschermen en dit de gegeven taak was van
de gevleugelde, niemand vertelde me ooit dat dit ad interim was en dat
nu de nacht en zijn seconden leger me langzaam buiten mijn zinnen drijft
in een oceaan van onwetendheid, een zandoase van eenzaamheid.
De schrijver die altijd schreef is nu naarstig op zoek naar een handleiding
om je toch nog niet verliezen, de enige garantie is dat er geen is.
Pijn is liefde, liefde is pijn.