De storm is een oud skelet dat uit zijn voegen kraakt en de nacht is
de boodschapper van vergeten beloftes en niet ingeloste liefdes.
Mijn lichaam voelt koud aan als een bevroren tatoeage welke
gekneed werd door duizenden namen en half afgeschilferde gezichten.
In het geluid van het onheil in de wolken, bedenk ik traag tussen de
fakkelende bliksemschichten heen, dat ik je nog aanvoel al was je
de kaars die letterlijk vecht om zuurstof in mijn gigantisch donker huis.
De regen is de purificatie van mijn brein welke poriën littekens nalaat
op mijn ziel, omdat het omhulsel van de dag, nu in een doolhof zit
van desolatie en wanhoop, de natuur klopt aan de deur van mijn
geweten omdat sommige dingen niet vergankelijk zijn, het uiterlijk
behang is slechts de folie die de emoties van de geest en het hart
de indruk geven van een onafhankelijkheid die er nooit kan zijn.
De wind huilt zoals duizenden zielen die ergens ver weg, in de
carrousel van de tijd pijn hebben geleden, op een beschadigd
schaakbord waar de koning kan degraderen tot een pion, en vals
spel zijn weg kan vinden in scharlaken vakken van zwart-wit scenario’s.
In de sensualiteit van de nachtelijke angst ligt de romantiek van het
onbekende en het gemis van de verbannen kansen, ook in de
tumult van de storm tuur ik naar je goddelijke lichaam, je was en
zal altijd de donder zijn van mijn leven, de bliksem die mijn hart
laat kloppen en mijn ziel laat overleven in de onwezenlijke kilte.