Leunend tegen een zoutpilaar keek je me aan in doorgrondende stilte,
je huid straalde gevaarlijk als een dodelijke val waarin ik met genoegen
zou omkomen in een wanhoopsdaad van mijn verkoolde gitzwarte ziel.
Je lichaam was de oever waar ik elke ochtend had kunnen op stranden
op het ritme van eb en vloed, omdat ik wist dat er duizenden manieren
waren om te verdrinken in je parelmoer ogen en ik hunkerde naar de
kus des levens die me zou thuisbrengen in mijn innerlijke kluis daar
waar de idiotie der mensen feilloos zouden falen binnen te geraken.
De soepele bewegingen van je tenger lichaam was de wervelwind die
de zorgen uit mijn rimpels zou blazen en de littekens zouden verschroeien
in de hitte van je kussen en de zalving van je woorden zouden deze maal
niet vallen op dovemans oren maar weergalmen in een pulmonaire echo
om samen te smelten met mijn hartkloppingen die nu plotseling een
eigen ritme ontwikkelden telkens ik je blik opving in de sensualiteit van
je gezicht dat wellicht verscheen voor duizenden kunstenaars in de loop
der eeuwen, omdat je om een of andere reden de dominatrice was
van de tijd, een handgebaar en de klokken zwegen en de zandlopers
bevroren als tranen die eeuwig bleven kleven uit je ooghoeken.
Gedroomd of niet, voor mij ben je echt, echter dan het leven zelf.