Regendruppels sterven op mijn gezicht als ersatz tranen die
ooit ontsprongen uit je prachtige ebbenhouten kijkers.
In de kilte van de morgen meen ik je stem te horen in het
snijden van de wind, als een striem die mijn hart gevangen nam
toen we afscheid namen op een kreunende luchthaven.
Ochtendmist gaat naast me hangen als de wierrook die in de
tempel onze zielen beschermde voor het geweld van de neonwereld.
In de wachtkamer van de spijt leek elke seconde een eeuwigheid
gedragen door lotusbloemen op een zee van een absynthverslaving,
vandaag ken ik geen verschil meer tussen een fossiel verleden en een
heden waar ik nog steeds proef van de nectar die asiel kreeg op je lippen.
Regendruppels herinneren me aan een godin die wandelde op verdwaalde
sneeuwvlokken die zich onderwierpen aan de gratie van haar bewegingen.
Op je gezicht las ik duizenden manuscripten over liefde en zelfopoffering, je
ogen waren de sluizen die de tranen bevolen halt te houden op je irissen
waarin mijn naam zich vormde in een magisch kaligrafisch reliëf.
Elke dag neem ik in de zandloper van mijn geest nog steeds afscheid van je
omdat houden van nooit vergeten is, ondanks alles.