Je beloofde me ooit terug te komen,
net toen de zon begon aan de agonie
van de geruisloze nacht.
Het was echter niet de zon die stierf.
Je verzekerde me met een laatste traan
dat ik alle dol geworden woorden van de roes
eens zou terug kunnen horen.
Je vergat erbij te vertellen dat die zwoele klanken
ook zouden verdwijnen in de draaikolk van
de sluipende vergankelijkheid.
Je keek me nog aan in een legering van angst en
dankbaar verlangen naar meer, in je ogen zag ik
pellicule momenten, verschroeid vastgelegd.
Je was stil, het moment dat de lucht je longen verliet,
net zoals het drum ritme dat uitdoofde in je hart,
tot een confronterende omhelzende stilte.
Stilte die ik nog dagelijks kan horen en
me nooit meer heeft verlaten.