Op een avond gedragen door een laat winter signatuur liep ik op
een Normandische begraafplaats overwoekerd door vochtig mos,
te midden van verminkte grafstenen die het verval der tijd
nauwelijks leken te overleven, hoe ik daar kwam was onzeker
in de rillingen die over me heen liepen, als zachte tremors
uit de benedenverdieping van mijn bewustzijn en zich een
weg hadden gegraven naar de desolate donkere oppervlakte.
In de ruïnes van de ingeplodeerde kerktoren schreeuwde een
bruinzwart gespikkelde uil zijn angst uit in de verstikkende nacht.
Mijn voeten leken de grond nauwelijks te raken en ik zweefde
langsheen de tombes waarop ik nu voor het eerst merkte dat
oude runen licht gaven telkens wanneer ik voorbijwandelde om dan
af te brokkelen als een krijttekening die de golven van de zee
voelt, mijn ogen tuurden naar de grauwe stenen, toen ik in
een onverklaarbaar magnetisme werd aangetrokken naar twee
eenzame grafstenen die lagen onder een half geamputeerde
grote statische eik die zijn littekens droeg als medailles van eer.
Mijn adem voelde ik zwaarder worden, zweetdruppels vochten
zich een weg uit mijn poriën en mijn ogen leken zich aan te passen
aan de vallende duisternis, de simpele graven leken te rusten
in een absint-achtig groen licht, helderder dan de lange
wandelgangen op het kerkhof, die op een nooit eindigende
symfonie leken van gebroken dromen, halve waarheden en pijn.
Toen mijn ogen vielen op de opschriften, schakelde mijn brein
zich eventjes uit in een huivering, op een tombe zag ik mijn
voornaam in koperen letters op Italiaans zwart marmer en op
het aangrenzende graf, jouw kalligrafisch versierde voornaam.
De rustplaatsen waren afkomstig uit een vorige eeuw en
desondanks ontdekte ik een ketting die een exacte kopie was
van degene die ik je had gegeven een jeugd geleden, aan
het voetstuk van de laatste rustplaats die je naam droeg.
Ben nu nog niet zeker of het een droom was, of de tijd
die me een melding naliet: u hebt een ongelezen bericht.