Wanneer ik morgen sterf zal ik mijn lippen verzegelen met je naam.
Je beeltenis zal door het opgeflakkerde vuur branden op de textuur
van mijn ziel, de aanrakingen zullen me begeleiden als helpende handen
naar het laatste eindstation, je woorden zullen mijn biechtvaders zijn
die me vergeven in de onvolmaaktheid van mijn menselijk lichaam.
Wanneer ik morgen sterf zal ik de duisternis tegemoet treden met
de kennis dat het licht uit je ogen eens op me hebben gerust en dat
de warmte van je lippen me eens vuur gaven in de kilte van mijn dagen.
Omdat liefde gesproken wordt in alle talen zal je de laatste groet brengen
als regendruppels die met miljoenen prikjes je naam proberen te tatoeëren
op de allerlaatste herinnering die ik meeneem naar mijn parallelle reis.
Wanneer ik morgen sterf zal de wind mijn laatste adem adopteren in een hunkering
die je steeds zal vergezellen op je verdere reis, als een onzichtbare handpalm
die blijft rusten op je schouder en je haren streelt in de zwoelte van de zomer.
Je huid zal de memorie van mijn huid aanvoelen als de ultieme kus over de
laatste barrière heen, zoete nasmaak van verloren dromen en versteende woorden
die niet meer op papier passen maar gehouwen worden in je stenen hart.