Witte kraanvogels zweven de wegkwijnende zon tegemoet als
een voorbode van sneeuw op de bergen van het land lichaam.
De oevers van de Mekong omhelzen de waterlelies die als
tempels van onschuld ronddobberen op de zielen van verliefden.
In het water zie ik je beeltenis, de raafzwarte haren die dienstdoen
als een imposant gordijn die je mysteries beschermen in de
elegantie van je engelengezicht, godin van de perfectie kust je
mijn dagen in een roes van jasmijnen intoxicatie die me vervoeren
naar de nexus van mijn diepste wensen en verzuchtingen.
Krekels ontvangen de nacht in een symfonie die de geheimen der tijden
dragen als een ontrefbaar ritme die danst op de schoonheid van je gelaat.
Je ogen slorpen me op en met mij de zorgen van een versleten verleden,
je tanden zijn de schildwachten van je vuurrode lippen die de celestijnse
belofte in zich houden van dat wat geluk heet in alle vergeten talen.
Witte kraanvogels vliegen boven mijn hoofd heen in een uitdaging om
de zegel van de magie der tijd nooit te verbreken op het woord van je naam.
In je lichaam huist de tempel die mijn gebeden kan aanhoren in een mantra
die je schreef met passionele inkt op het perkament van onze lichamen,
gedrenkt in zweet en tranen omdat houden van gelijkstaat aan eeuwigheid.