Mijn ademhaling lijkt de ochtendmist aan te trekken die als een hermelijnen jas
rondom me zweeft in de ijlheid van de morgen en het zweet van de onrust.
In de verte aanschouw ik als een koolstoftekening de vage contouren van de
zwarte abdij van de tijd, gehuld in onheilspellende louterende stilte.
Mijn blik is gewapend met de pijn der jaren, mijn geest is de demon die in mij
huist sinds je werd weggerukt in mijn leven, sinds de nacht dat ik je ogen zag breken.
De zwarte abdij van de tijd ligt er triomfantelijk bij in een vervallen staat zoals
mijn lichaam sinds mijn hart werd geamputeerd de dag dat je in mijn armen stierf.
In je ogen zag ik de vertwijfeling verdampen tot een strijdkreet van angst voor
de dood, je vingers klampten zich vast aan me als arendsklauwen die de laatste
rots hadden bereikt op hetzelfde moment zag ik het glas van je ogen barsten om
uiteindelijk te breken onder het bijna onhoorbaar fluisteren van mijn naam.
Je zwarte haren voel ik nog slaan tegen mijn gezicht telkens je naast me liep
op het strand waar beloftes vorm kregen in de vorm van mentale perkamenten die
we wisselden met onze ogen in een denkbare processie gedragen door het zand
der tijd, diezelfde tijd, die je leegroofde van me en me achterliet met een hartamputatie
omdat je mijn verhaal was, de muze die behendig kon varen op mijn ruwe bloedlijn.
Met de wrange smaak van bloed kijk ik nu naar de zwarte abdij van de tijd, de doopvont
van de ratio der mens, iedere vezel in mijn vermoeid lichaam snakt naar wraak in de
dieptes van mijn ziel omdat het labyrint van mijn leven in kaart is gebracht in talloze
veldslagen waarin je ontbrak, tijd om nu naar huis te gaan en de vlammen te bevelen
om de zwarte abdij uit onze tijdlijn te schrappen, het is tijd om opnieuw naast je te staan.
Foto: MaxPixel.