Als de dochter van urbane zigeuners kon je de maan naar je hand
zetten en de sterren bevelen om te dansen in het blauwzwarte
decor van wolkenkrabbers en mierenmensen die doelloos leken
te bewegen in de bezweten straten van de bruisende grootstad.
Je blik danste rond de gebouwen die eerbiedig in hun wijsheid
hun schaduwen introkken als een reverence van de brekende nacht.
De champagnecoupe die je gracieus optilde waarboven je ogen tuurden
als fakkels in de duistere hoeken van de stervende dag, keken me
aan in het bevriezen van het moment in een tinteling die voelbaar
was van mijn hoofd tot mijn voetzool, na een omleiding te hebben
genomen langs mijn hart en ziel, het moment waar woorden voor
altijd waren als zwaluwen sierlijk mooi maar ook ongrijpbaar snel.
De ijskoude van de nacht doorbrak vernietigend het spiegelbeeld
van mezelf en in de confrontatie van mijn eigen falen, reikte jij
mij, eenzame drenkeling van mijn verwachtingen de hand die me
passage gaf naar een licht die geboren werd in je ogen en verder
tot leven kwam in de eeuwige haard van je hartkamers en je ziel.
Wensen zijn ontvoogde woorden, préséance is voor altijd alles.