De vleugels van de dood kunnen me net niet meer raken
sinds je naam werd opgegraven in de ruïne van mijn bestaan.
Op de oude hiërogliefen die gegrift staan op de tempeldeuren
van mijn hart prijkt je naam als mijn catacombe sleutel dat
de wereld niet kan aanschouwen in totale verslagenheid.
Met het uitspreken van je bevallige naam beval ik eens te meer
de zwarte raven om voor je te zorgen in de wachtkamer van Anubis.
De vleugels van de dood kunnen me geen antwoord meer bieden
op de vraag waarom je blik niet rust op mijn ziel, je hand niet op
verkenning gaat tussen mijn bebloede vingers , en je lippen
niet stranden op mijn perkamenten gezicht verminkt door
de onzichtbare tranen omdat ik nooit heb kunnen afscheid nemen.
De vleugels van de dood moeten wijken voor Horus die me tot
in het inferno van mijn geheugen, de fatale dag doet herleven.
In je ogen was ik de getuige die het vuur zag doven terwijl je
laatste adem de drager was van mijn naam, zacht en geruisloos
als een celestijnse kus dat ons verbond sloot in de Koningsvallei.
Je mag dan wel nu aanwezig zijn achter het zwarte gordijn,
je hebt me nooit verlaten, in de laatste kus verhuisde je naar mijn
ziel en bloed, priesteres van mijn hart, Aeternum vale.