In mijn gezichtsgroeven varen schoeners naar de oceanen van illusie
langsheen mijn ogen die nu glansloze jaden klippen vormen, vuurtorens
die mijmeren over een oplaaiend vuur die luisterde naar de bevelen van
je stem, lang geleden in een herinnering die littekenweefsel is geworden.
Mijn wilde haren zijn nu getemd door een witte kleur die aanvoelt als
stofsneeuw die zijn mantel weggeeft aan donkere winterdagen.
In mijn gezichtsgroeven zwemmen herinneringen in troebel water
voorbij de kaap van mijn mond die nog de zilte smaak proeft van je
lippen die mijn drenkelingen-angsten kon opvissen als een zeewaardige
sirene die mijn hart op de klippen liet lopen op een oever van passie en
lust, terwijl mijn zorgen aanspoelden op een parelmoerstrand om te
verdampen in nachtelijke passie die de wereld minzaam kon uitdagen.
In mijn gezichtsgroeven verdwalen mijn gedachten en geheimen als
blinde bezoekers in een hyrogliefen labyrint die men karakter heet.
Rimpels vormen zich in de contouren van een gezicht die eens onbeschaamd
en ongestraft kon wedijveren met de zandlopers van onze verhalen.
In mijn gezichtsgroeven ligt nu nog je naam die de balsem probeert te zijn
tegen het stof van een vervlogen verleden, je zal altijd bij me zijn.