Mijn ogen klampen zich elke morgen vast aan de horizonlijn
als vermoeide drenkelingen op zoek naar een reddingsboei
in de gedaante van je gezicht en met zilt op de lippen
herhaal ik bij iedere golfslag tevergeefs je naam.
Met het sluiten van mijn ogen ontcijfer ik zorgvuldige
de schuimende waterschimmels die zich ter pletter
storten tussen mijn met zand getooide tenen en ik
probeer je ergens in te beelden op je koraalstrand
in het land van de eeuwige bamboe en de moesson.
De wind chargeert meedogenloos op mijn gezicht
en draagt het geluid van je hartslag tot bij mij om mijn
ziel rust te gunnen in de monotonie van mijn gedachten
die zich levendig houden aan jouw jasmijnen herinnering.
De meeuwen krijsen me toe dan mijn ochtend jouw nacht is
en dat we alleen zijn maar ook compleet zoals een schelp
bestaat uit twee engelenvleugels, ondeelbaar fragiel mooi.
Je bent mijn eb en mijn vloed, ik ben de nooit opgevende
golf die je altijd zal blijven strelen, zolang de maan en
de zon minnaars zijn op de natte korrels der tijd.