Het parfum die je naam draagt vangt nog elke dag de
onzichtbare tranen uit mijn ogen, als het mistgordijn die
de oevers blijft afbakenen van mijn herinneringen.
Je porseleinen gezicht danst nog elke avond voor mijn ogen
tot ik in slaap val met een glimlach op het strand van mijn ziel.
Ergens in een malaria zwoelte lig je te ademen naar de sterren toe,
je lichaam beweegt op het ritme van je ademhaling als de bamboe velden
die een ballet opvoeren in de eeuwige groene vrijstelden.
Ver weg over de horizon in het land van de ontelbare tempels
heers je over je leven in devote controle in de tempel van je stilte.
Slechts nu en dan leviteren je ogen boven de massa in de hoop
de brug te herstellen tussen gisteren en vandaag, een hopeloze mantra
die in de eenvoud van monniken sterker wordt door de demon van de tijd.
Iedere porie van mijn huid zoekt nog steeds naar je parfum de goddelijke
sjaal die me heeft bevangen en me troost geeft in zintuiglijke spijt.
In de orchideeëngeur rust mijn “ik hou van jou”