Je parfum leeft nog tussen mijn lakens als de ademhaling van
je hart dat sprongen kon maken op het fluisterpad van ons verhaal
tegen de straatstenen in een land die me opnam als een verborgen
wees die dronk in je ogen, ademde op je lippen en vergat te eten
in de fascinatie van je pupillen die me zouden kluisteren levenslang.
Je parfum leeft nog tussen mijn baardstoppels die groeien als riet,
sterk zoals de herinnering aan je lippen die me konden bevangen
in de wierrook van de uitgestelde eeuwigheid, je stem blijft
ook nu nog mijn trappenzaal bewandelen die afzakt naar de meest
verborgen kamers van mijn hart, daar waar je altijd blijft wonen.
Je parfum flankeert mijn ochtendzweet in de agonie omdat je niet
naast me aan het wandelen bent in het bos van de gouden draak
waar pijn slechts een obstakel is in de horde van het compleet zijn.
Mijn betere helft zal je altijd blijven omdat de golven ook nooit
echt afscheid nemen van verlaten stranden en mensen soms
schipbreuk lijden in de oceaan van de emoties die branden als vuur.