De adem van de winter overvalt me terug met de subtiele kilte die
onzichtbaar neerstrijkt op mijn schouders, in de onverschilligheid
van de dag, hunker ik instinctief naar je aanwezigheid, als honger
en dorst, slapen en opstaan, omdat mijn hart nu koud wordt geserveerd
herinner ik me nauwelijks een saus van blijheid of gelukkig zijn,
de dagen zijn een eindeloze ketting van ruggengraat rillingen,
in de schaduw van je glimlach die ik nog draag als mijn zegelring.
Dromend van lavendelvelden sta ik stil bij de kop koffie momenten
die we inhaleerden in de schaduw van de Eifeltoren en in de nachten
van Tokio die net als wij de slaap niet konden vatten in de gerustheid
van een synchroon ademen in de nasleep van ontdekkende dagen.
In de ruisloosheid van de stilte meen ik je hartslag op te merken
verscholen achter de monotonie van de dag en de kalmte neem
Ik dankbaar in als een placebo medicijn voor het uiterlijk behang.
In het dansende kaarslicht betrap ik mezelf op een kleine
glimlach net zoals ik voor de allereerste maal je zag wakker
worden, een eeuwigheid geleden, maar ergens ook gisteren.
In de beeldspraak van de stilte drink ik van je herinnering
met passionele gulzigheid, omdat je kussen onvergetelijk zijn.
Nu je woorden in het stof vallen van gisteren en vandaag,
borrelt mijn liefde voor je op als de zoetste champagne.