Iedere kus die vertrok vanop je lippen lieten vingerafdrukken na op mijn
ziel, omdat ik de zon nog kon zien breken op je zachte satijnen huid en
kleurenfacetten dansten op je bedwelmend ravenzwart haar bedenk
ik in de schaduwen van de huivering hoe je leeft in mijn bloedstroom en
over me waakt in momenten waarop ik het plots koud krijg alsof er
een onzichtbare hand op mijn schouder rust en ik de geur van koffie
blijf associëren met de vroegste morgens waarin we wakker werden
in een cavalcade van liefkozingen, wild zoals de Camargue paarden die
’s nacht zich vergalopperen in herinneringen en de lachjes en de tranen
verstoppertje spelen in ieder duister hoekje van mijn gedeukte herinnering.
Iedere streling van je vingertoppen herinneren me aan een wereld waar
Nephilim waakten over onze dagen en nachten en op een satijnen hoofdkussen
plannen werden gesmeed op een nacht om de tijd aan banden te leggen en de
duivels te verbannen uit de wereld, het was heerlijk onbezonnen jong te zijn,
als een elixir die moeiteloos bleef verrassen en bruisen tegen je roze wang.
Op je gezichtscontouren liet ik mijn ogen afdwalen als overmoedige skiërs
die zich vrijwillig ter pletter lieten storten in de sneeuw rondom je lichaam.
In de solitude van mijn dagen, leef je verder in de teksten die ik met bloed
heb geschreven, de rimpels op mijn gezicht zijn geen littekens, het zijn enkel
de tranensporen die gefossiliseerd zijn op mijn gelaat, heimwee is geen
emotie, het is een genetische herinnering die nergens meer heen kan.