De tatoeage in Hangul op mijn schouder blijft branden telkens ik
je naam en je gezicht voor uit mijn herinneringen haal, als mecenas van
de pijn, vertoef ik nog steeds in de aroma van je lach, hoor ik nog steeds
het lied van je dagen, je blijft de Samaritaan van mijn ongeboren dromen.
Ik proef nog steeds de zilte smaak in je afscheidstranen, de sublimatie van
een onuitgesproken beslissing die onze zielen zou versplinteren
onder de magnitude van twee continenten, de tegenpolen die
elkaar eeuwig liefhebben op de tektonische dansvloer van de wereld.
De regen beukt nog steeds in op mijn gezicht in een verre stad, maar ik
wandel in gedachten nog steeds naast je naar de pagode van de innerlijke
wijsheid, onze handen verstrengeld in een Gordiaanse knoop, het ritme
van onze harten als Chinese nachtegalen, synchroon, onze woorden breekbare
bootjes op een spraakwaterval in twee talen die we versmolten tot het
dialect van het land lichaam en de horizon van het verdampende lot.
Ik mis je als een fantoompijn van mijn innerlijke ziel, de ademnood van
een drenkeling in een draaikolk van monotone onverschilligheid.
In de duistere hoeken van mijn ziel, ben je nog steeds mijn vuurtoren
die me durft te herinneren aan reddingsboeien die onverwacht in mijn
leven kwamen, glamoureus als je verschijning, breekbaar als het gips
die nog steeds hangt rond mijn mozaïek gebroken hart.
Er is geen vervaldatum op liefde.