In slow motion kijk ik naar de woorden die over mijn lippen rollen
om te bevriezen in de Noordermist en als kristallen te blijven
hangen in mijn geheugen, ik kijk op naar de hemel in het besef
dat ook sterren sterven en opbranden, terwijl het stadspark
smelt in de duisternis van de nacht als chocolade op vanille
mis ik je tot aan het einde van het universum in mijn hoofd.
Nu elke seconde een koude rilling is, verschuift mijn ademhaling
naar mijn ziel in een asfyxiatie naar tijden waar het leven simpel
was, zoals eb en vloed, honger en dorst, en je aanwezigheid
het lichtbaken was die de mist verorberde met jeugdige honger.
Onder de straatlantaren en in de koplampen symfonie van wagens
besef ik traag dat de zekeringen in mijn hart al heel lang zijn
gesprongen, van weemoed of wanhoop, eenzaamheid kleeft
aan een leven hardnekkig als een maligne honing die verdoezelt
maar nooit meer kan helen, de stad vibreert op de drukte
van de nacht, en mijn hart en ziel slapen tergend langzaam in.