Accalia

Accalia

Midden in het eeuwenoude woud tussen druïdebomen brak je uit de

glazen kooi waar je herinneringen de tralies waren, onzichtbaar dodelijk,

honingzoet zoals je kussen, we wisten dat deze dag zou komen en je koos

die in de schaduw van de zomerzon die langzaam zijn zegen gaf over de

uitgestrekte collectie van groen en leven die je zo liefhad in je parelogen

en in je wild hart die nooit vermoeid genoeg was om te jagen op liefde.

 

Je ogen vertaalden me de oude runen die gekerfd waren op de magistrale

eik, de plaats waar onze lippen zich voor het eerst hadden ontmoet in de

ochtendnevel van een stadsvlucht omdat stilte de penicilline is van gewonde

geesten en gebroken harten, je nam mijn hand en plaatste die zacht onder

je gezicht omdat je zoals altijd me wist te betoveren met een simpele blik.

Het was pas toen het woud zich in een zwarte cape van complete stilte hulde

dat ik begreep waarheen je heen ging;  zittend op een afgeknapte boomstronk

was je eens te meer de verbannen fee die terug thuis was gekomen.

 

Woorden werden niet heen en werden geschoven tussen onze zielen, het noodlot

is doof en blind voor de wetten van de natuur en je  afscheidsblik was er een

van hemelse berusting, ook nog toen de roedel wolven een halve maancirkel

rondom ons vormden en de angst afwezig was in onze harten toen de leider van de

meute nog even eerbiedig kwam je handlikken om op afstand zijn plaats terug

in te nemen, je laatste kus was je ziel die asiel kreeg in mijn hart en toen je

de ogen sloot, huilde mijn hart voor eeuwig mee met de verweesde wolven.

 

Foto: Pixabay rechtenvrij.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *