In het breekpunt van de winter zie ik je nog liggen op een bed
van ijskristallen in een wit gewaad dat de simpelheid van je verhaal
accentueerde en de zwarte waterval van je haardos tot recht bracht
in de tristesse van het moment, een vrijgeleide naar dat wat je
thuis noemde, terwijl twaalf witte zwanen rondom je plaats namen
omdat je net als Tsjaikovski altijd had geweten dat zij de huisdieren
zijn van de engelen die twijfelen om neer te dalen in de vervuilde
straten van mensen en een wereld die de hemel beaamt door de
hel te scheppen in de angstige gedachten van mensen.
Nooit vergeet ik de kinderen die een voor een, zwarte rozen
offerden aan je voeten, de onschuld in hun ogen had plaatsgemaakt
voor de verwezing, hun prinses was in een diepe slaap waarin
draken sliepen en engelen de erehaag vormden voor het licht dat
je nog steeds leek uit te stralen, de hermelijnen jas op je troon was
de adjudant die je achterliet om je jonge leven te bezegelen.
In een ondraagbare drang keek ik je aan en zag ik je lippen bijna
terug de woorden vormen, die mijn hart kon ontdooien in de
illusie der mensheid, je huid was de verpakking van een kunstwerk
die ik voor de rest van mijn winters zou koesteren als de heilige graal.
Het was jij die me leerde dat houden van de ultieme reis is van twee
zielen die ondeelbaar zijn in tijd en ruimte, de zwarte panter die
je ooit had gered uit de klauwen van de dood, boog eerbiedig zijn kop
in de hall van de smachten zuilen en de stilte was wurgend en mooi,
afscheid nemen is een deel van je ziel op een reis sturen, waar het
onbekende de schrik maar ook de hoop is, dank dat je me liefhad.
Mijn hart was vanaf dan de tombe waarin je eeuwig zou rusten.