Je azuren ogen vonden nog net de kracht om een warme gloed
van liefde te richten op mijn pupillen in een krachtmeting van
Monarch vlinders vlak voor ze hun fladderleven in élégance eindigen.
Je huid voelde koud aan zoals de straatstenen die verdwaasd erbij
lagen terwijl de mistregendruppels zachtjes in verontwaardiging zich
het leven ontnamen als een mysterieuze symfonie in majeure teleurstelling.
Je vingers zochten mijn hand en als een haardvuur in het woud dat
ten prooi viel aan de regen voelde ik de warmte zich krampachtig vasthouden
in je huid, dewelke ik gewoon was om te strelen tot je ’s nachts in slaap viel
op het ritme van de sterren onder de goedkeuring van de volle glinstermaan.
In de wanhoop der tijden hield ik je hoofd vast en bemerkte ik de dunne
bloedstraal die net zoals jouw zich vastgreep aan me, je keek me aan zoals
ik het gewoon was elke morgen tussen onze satijnen lakens en iedere
nacht in de voldoening van onze dagen en de passie van de nocturne uren.
In onze irissentaal kuste ik je zacht op je lippen en voelde ik de film van
ons verhaal passeren in mijn brein, terwijl jouw ziel haastig je naam
tatoeëerde op mijn hart, in de druk van onze lippen zag ik een toekomst
van dromen die nu zich niet zouden ontvouwen, als de monarchvlinder ging je
heen op het hoogtepunt van je schoonheid, de laatste woordjes vielen
moeizaam over je lippen en het bloed dat de aanval inzette op mijn witte hemd
was de voorbode van het onzichtbare schild die ik vanaf dan zou dragen als een tweede huid.
In je laatste “au revoir”, nam je mijn beeld mee op je reis achter het regenbooggordijn.
Ik hou nog zoveel van je dat ik nog altijd zoals die dag vergeet te ademen.