De kus van de zeemeermin

De kus van de zeemeermin

De ritmes van de stad scheurden langs mijn trommelvliezen in een kervende beweging op mijn ziel. Alles leek nu zo donker en zwart in de herfst van mijn ontgoocheling. De namen van vroeger en toen vochten voor een plaats in mijn dagdromen, de drankfles lonkte verleidelijk als een sirene die de zeelui kon betoveren tot aan hun laatste adem. Mijn zenuwen stonden scherp, een gespeelde kalmte die na een tijdje bedwelmend werkte zoals de nicotinerook die opsteeg naar het plafond om daar een canvas te maken van illusies en bedrog. Mijn blik ruste op de revolver op het nachtkastje, het koude staal voelde aan zoals mijn leven kil en levenloos. In de verte hoorde ik mensen lachen, hun tijdskrediet was nog positief, de dromen werden nog geboren, die van mij waren al gebroken. In een impuls van stierlijke verveling besloot ik met de wagen naar het woud te rijden. Daar kon ik minstens aan de wurggreep van het stedelijk theater ontsnappen. Mijn vermoeide lichaam hunkerde naar rust, misschien wel eeuwige rust. De revolver stak ik nog gauw op zak, en een laatste blik op mijn kamer was het vertreksein voor de confrontatie met mijn eigen beeldverhaal. Omgeven door de schaduwen van de duisternis voelde ik me vreemd genoeg veilig en anoniem, de donkere passagier in mij, was tevreden en in een schizofrene beweging zocht ik de bewustheid op van de natuur. Toen ik de kleine herberg naderde bij het woud voelde ik me op een vreemde manier thuiskomen, de kruisvaarder die terecht is na de psychische veldslagen, thuis, gekwetst en omvangen door de stoffigheid der illusie. Mijn heilige graal was de beker van mijn verdriet, de mythe die niet is bestemd voor mensen zoals ik.

De volgende dag keek ik naar het uitbreken van de zon uit de horizon, het leek alsof de aarde zachtjes een kind op de wereld zette, en dit elke dag weer, onuitputtelijk als de kracht van eb en vloed. De ochtendnevel omhelsde mij in kilheid en droefheid, perfecte illustratie van mijn gemoedstoestand die laatste jaren. In een Gotische perceptie keek ik naar de onmetelijke grootsheid van de natuur, maar ook de leegte ervan. Het is enorm droevig wanneer het leven iemand niet meer kan verassen. Het gevoel sluimerde weer in mij zoals een kleverige mist op een ziel, ik had alle verhalen gelezen, en had ze allen nagespeeld, de eenzaamheid vooral die in mijn hoofd was met de jaren enkel groter geworden. In de verte hoorde ik het ruisen van de bladeren op de grond, speelgoed van de wind die er probeerde een symfonie mee te schrijven. Ietwat verder van mij hoorde ik een geluid die ik niet kon thuisbrengen, een beangstigend gevoel maakte zich meester over mij, net een onzichtbare strop geweven door de onzekerheid van mijn eigen zijn. Het woud was zo imponerend dat ik dacht dat ik het mij inbeeldde of was er meer aan de hand?…

Met de jeugdige vastberadenheid der dwazen besloot ik het oude bospad te bewandelen, de nevel omhelsde me in een wazig mistgordijn en liet me verdwijnen in een akelige rust. De bomen leken net reuzen die me zorgvuldig in de gaten hielden. De krakende takken onder mijn voeten waren de geluiden van mijn geweten die me opsoupeerden in mijn overdenkingen. Aan de voet van reuzen eik voelde ik het instinctief aan en was dan ook niet verbaasd toen een zwarte gedaante mij gadesloeg. Het besef een gezichtloze gedaante naar me keek vervulde met vreemd genoeg niet met angst, in tegendeel ik concentreerde me op mijn hartslag, als een magisch drum spel van Seminole indianen. Een magere hand kwam tevoorschijn van onder de zwarte pij en maakte een uitnodigend gebaar. Kon het zijn? Dacht ik nog haastig. In de kracht van de stilte met enkel de wind die de nevel terugzond naar de mysteries van het woud keek ik de raadselachtige figuur aan. Daar waar een gezicht zou moeten zitten zag ik de weerspiegeling van water, vloeibare bewegende massa zonder dat er één druppel verloren ging. In de troebele weerspiegeling zag ik mezelf als kind, half verloren dingen die ik had geklasseerd in de vergeethoek van mijn wezen. In een cavalcade van woorden, gevoelens, gezichten las ik het boek van mijn ellendig bestaan, de grimoire van mijn falen, de Bijbel van verloren dromen en emoties. De waterspiegel vroeg me onhoorbaar “Ben je zeker?”. Met een knikje gaf ik een positief signaal. De gedaante zette een stap opzij en ik verdween tergend langzaam als een stille dood op het pad, het gefluit van de vogels verstomde als een onheilspellende voorbode, zelfs de wind bleek geen adem meer te hebben.

Slechts enkele uren later voelde ik de wind krachtig tegen mijn huid striemen, de ervaring was dat van een aanval op mijn vermoeide gezicht. Ik tuurde de horizon af op deze kalk klif, alsof ik op het hoogtepunt was van mijn eigen dramatiek. De gedachten in mijn geest waren woest als de oceaan aan mijn voeten die een veldslag scheen te verliezen met het strand. De vragen bleven komen in een tempo die me te zwaar werd, en ik snakte naar lucht. De herinnering van mijn dagen waren nu nog foto’s van mijn levensjaren, uitstervende herinneringen, een symfonie die vergeten was hoe te eindigen. Uitdagend keek ik naar de golven beneden die kapselden met wit schuim, in een boze oncontroleerbare reactie. De zon zal nu wel gauw verdampen in de oceaan dacht ik nog, als een zeepbel die gewillig openspat op een zee van illusies. De vermoeidheid dwarrelde langs mijn lichaam toen ik eindelijk de sprong had gemaakt als een bliksemschicht die een korenveld bespringt in de impulsie van het ongekende. De splash van het water omhelsde me als een begroeting voor de eeuwigheid, frisse zuiverend gevoel die de pijn wou wegwassen in de moederschoot van deze plaats. De reactie van het water voelde helemaal niet koud aan, integendeel in een zaligmakende gloed opende ik terug mijn ogen. In enkele seconden beperktheid zag ik nog eenmaal de gezichten terug die me dierbaar waren geweest, de woorden die me hadden opgeknapt of dodelijk verwond, de geschriften die treurden naar een ander lot. Mijn ogen sloten zich in de berusting van een fatale keuze. Het zou nu wel gauw over zijn, dacht ik. Waarschijnlijk viel het doodskleed al over mijn verstandelijke vermogens, want eventjes, heel eventjes maar, was het net alsof ik wind voelde tegen mijn gezicht. Mijn ziel ramen openden zich een laatste maal ondanks de verstikkende druk van het water. Vertwijfelend keek ik naar een paar ogen die me aankeken met een gloed die werelden kon splitsen. Het besef dat ik niet hallucineerde kreeg ik toen ik de prachtige haren zag dansen in het water. Een porseleinen gezicht keek me aan, en ik verdronk in haar ogen, terwijl mijn gedachten spartelden in een draaikolk van fascinatie. Twee volle lippen drukten zich tegen me aan in een indruk van aquatische euforie. De smaragden ogen keken me aan, een hand duwde me zachtjes naar boven in een zwijgend controversieel bevel. Woorden nestelden zich in mijn geest, en ik knikte begrijpend, de glimlach werd geboren op haar gezicht…en toen was er niets meer.

De golven beukten zichzelf tegen het parelzand als een offer aan de maangodin, toen ik besefte dat het bonken in mijn hoofd was, met een hypnotische kater keek ik op naar een sterrenhemel die zichzelf leek te vermenigvuldigen in een poging om mijn aandacht te trekken. Was de teleurstelling of verbazing, weet ik niet meer, maar ik begreep dat de oceaan mij had uitgespuwd op het strand van mijn falen. In de wazige nabijheid hoorde ik mensenstemmen naderbij komen. De bloedende wonde op mijn voorhoofd haalde me terug naar de realiteit, het bewijs dat mijn oceanische narcose was uitgewerkt. Een paar bezorgde gezichten ontfermden zich rondom mij. Ik kon mezelf nog steeds niet ertoe brengen om te beslissen of ze demonen waren of engelen van het laatste oordeel. Opeens keek ik recht in het gezicht van een toegesnelde arts. Twee smaragden ogen keken me aan met de lach die ik al eens had gezien, in de pupillen van mijn onderwater redster. Haar lange haren dansten een vreugdedans op de hellingen van haar schouders, en haar ogen boorden zich in mijn ziel. Zonder de draagkracht van woorden begreep ik dat alles wel goed kwam. Pas enkele dagen later vertelde ik haar over mijn onwaarschijnlijke ontmoeting. Dezelfde mysterieuze blik kwam mij terug toe gezwommen in een magisch moment van bewustwording. De gedaante in het woud had gelijk mijn tijd was nog niet aan de beurt, mijn verhaal nog niet uitgeschreven door de pen van het lot. De wondermooie vrouw keek me aan en zei enkel maar: “Je bent gered door de kus van de zeemeermin”…

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *