Kind van de Zee, extase der uitersten

Kind van de Zee, extase der uitersten

De ochtend

 

Ik :   Hoe kan ik weten dat je anders bent?

Ik ben ouder dan het bloed

dat in je aderen stroomt.

Zoals de zon ondergaat

nestelt zich onzekerheid

in mijn lied.

 

Jij :   Sinds de zon geboren is

ben ik een evocatie,

tenmidden in een mistige waas,

ben ik de kaars die brandt,

de enige revelatie

van een ongeboren geluk.

 

Ik :   Ben je dan meer dan een stem?

Is je ziel sterker dan je woorden?

Hoe kan jij geluk heten?

Is je lichaam meer dan vorm?

 

De Middag

 

Jij :   Reik me je hand en zweef door

het gehuil van de kolkende storm.

Volg me in een land, over de

kleuren van de regenboog,

waar schoonheid niet ijdel is.

 

Ik :   Ik ben de storm woedend in onzekerheid,

de wind jagend in het lied van verdriet.

 

Jij :   Laat mijn ogen je leiden.

Mijn haar zijn de golven.

Mijn bloed stroomt in je aderen.

In mezelf wordt de drang geboren

om samen de dag te bouwen.

 

Ik :   Je bent de klip in

een zee van vertrouwen;

het roer en zeil

van mijn emoties,

de onbewuste angst,

een hemels vuur.

 

De Namiddag

 

Jij :   Sluit je ogen en wandel

door de spiegel van het water.

Trek de nevel rondom je op

en aanschouw mijn gezicht.

Ik kan geen illusie zijn,

alleen het product van je fantasie.

 

Ik :   In mij verwijder zich

mijn instinct,

ik draag je naam op

in mijn hart.

Mijn woorden zullen je strelen

tot aan de dageraad.

 

Jij : Nu dat er was eens, vandaag is

kan ik niets anders doen

dan in jou geloven.

Vandaag ben ik water,

morgen zal ik vuur zijn.

 

Ik : Een woord is mijn verhaal,

het liefdesvuur dat in mij brandt

zal meeste twijfel

doen opstijgen in rook.

 

’s Avonds

 

Jij : Sinds lang woon ik in de zee

waar haat weggespoeld wordt.

Een dal van geluk;

te midden van rode koraalbergen.

Nu dat ik je kus

zal de zon altijd voor je schijnen.

 

Ik : Hier aan de voet van het strand,

met achter ons de vuurhaard van

de ondergaande zon

zal ik je liefhebben

totdat de ochtendnevel

terug over de golven danst.

 

Jij : Liefde is welkom

in het rijk van de ondergaande zon.

In het land van vele regenbogen

zullen we elkaar beminnen,

in het zilverige waas,

terwijl de dag sterft.

 

Ik : Laat ons leven bij de golven,

het blauwe water zal ons strelen.

Je naam zal gestolen worden

door de koele nachtbries.

 

Jij : Nu het hemelse licht

onze lichamen weer bestrijkt

moet ik gaan

in de koelte van de morgen.

De zee roept mij

met het lied van de wind.

 

Ik : Kijk naar de meeuwen

die krijsen rond de vuurtoren.

Men moet met z’n twee zijn

om te leven in de oceaan

van bevrediging.

 

Jij : Mijn woorden kunnen alleen

de wind tegengaan.

Jouw wereld hoeft niet

de mijne te zijn.

Mijn lichaam is mijn liefde.

 

Ik : Kom met me mee,

ver weg van het kolkende water,

naar de groene velden

waar de dauwdruppels worden geboren

op de bodem en hun aroma verspreiden

in de wijde wereld.

 

’s Nachts

 

Jij : Onvermijdelijk trekt

het water mij aan.

Ik ben het kind van de zee.

De lagune is mijn thuis.

Mijn leven moet vloeien

in de koeltes van de diepte.

 

Ik : Het water zal ik tot mijn

vriend maken,

de mist zal mijn bed zijn.

Ik wil leven in jouw wereld,

één zijn met jou.

 

Jij : Je bent niet gebaard

in deze blauwe vlakte,

van leven en stilte.

Probeer me niet te volgen,

de zee zal je vijand zijn.

Mijn stem zal in het gehuil

van de wind zijn.

De zee zal mijn spiegelbeeld zijn.

De golven mijn lichaam.

Telkens je wandelt op dit strand

zullen we één zijn.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *